'Tinnitus & cochleaire implantatie'
het doctoraat van Francka Kloostra
Op 25 januari 2021 promoveerde Francka Kloostra aan deRijksuniversiteit van Groningen met haar proefschrift over 'Tinnitus & Cochleaire Implantatie'.
De Nederlandstalige samenvatting van haar proefschrift kun je hier onder lezen.
Ben je geïnteresseerd in het volledige proefschrift, dan kun je dit downloaden via de website van de Rijksuniversteit van Groningen
Tinnitus is het horen van geluid waarbij geen externe geluidsbron aan te wijzen is. De prevalentie van tinnitus in de algemene populatie ligt tussen 5 en 43%. Van deze patiënten ervaart 10-30% tinnitus voor langer dan 5 minuten per keer. Aangezien tinnitus in het algemeen het gevolg is van gehoorverlies, komt tinnitus vaak voor bij kandidaten voor een cochleair implantaat (CI), met andere woorden bij patiënten met een ernstig perceptief gehoorverlies. Eerder onderzoek beschrijft een tinnitusprevalentie in de populatie van CI-kandidaten van 66-86% en 17-35% van deze patiënten rapporteren ernstige tinnitus.
Veel onderzoeken laten zien dat reductie van tinnitus vaak voorkomt als een bijkomend effect van cochleaire implantatie, wat primair gericht is op verbetering van het gehoor. Reductie van tinnitus na cochleaire implantatie komt voor in 15 tot 95% van de gevallen. Echter, bij sommige CI-patiënten verergert de tinnitus postoperatief (1 tot 10%) of ontstaat er tinnitus postoperatief (0-23%). Dit proefschrift heeft als doel meer inzicht te verkrijgen in het aantal patiënten met een ernstig bilateraal perceptief gehoorverlies en tinnitus dat baat kan hebben bij cochleaire implantatie. We hebben onderzocht welke preoperatieve factoren het effect van cochleaire implantatie op tinnitus kunnen voorspellen. We hebben verschillende éénkanaalsstimulatie strategieën geëxploreerd om tinnitus te onderdrukken. Bovendien hebben we bij CI-patiënten hersenactiviteit gemeten die mogelijk geassocieerd is met tinnitus.
Hoofdstuk 1 bevat een algemene introductie over tinnitus, de pathofysiologie van tinnitus en de mogelijke behandelstrategieën aangaande tinnitus.
Hoofdstuk 2 is een review van de huidige kennis omtrent cochleaire implantatie en tinnitus. Het doel van dit hoofdstuk is een overzicht te geven van de studies die reeds verricht zijn naar (1) het effect van cochleaire implantatie op tinnitus, (2) factoren die reductie van tinnitus na een cochleaire implantatie kunnen voorspellen, en (3) de rol van verschillende typen elektrische stimulatie aangaande tinnitus reductie. Dit hoofdstuk geeft ook een overzicht van neurofysiologische inzichten die tot nu toe verkregen zijn uit ‘neuro-imaging’ onderzoeken bij CI-patiënten.
Hoofdstuk 3 beschrijft een retrospectief vragenlijst onderzoek dat als doel heeft de prevalentie van tinnitus in CI-patiënten in kaart te brengen en tevens het effect van cochleaire implantatie op tinnitus, tinnitus handicap, angst en depressie te onderzoeken. De prevalentie van tinnitus in de populatie van CI-kandidaten in dit onderzoek was 51%. De ernst van de tinnitus was over het algemeen mild tot matig. Het grootste deel van de patiënten (56%) ervoer tinnitus reductie na de implantatie, maar in een klein gedeelte (28%) van de patiënten had de implantatie een negatief effect op tinnitus. Echter, bij de patiënten die een verergering van hun tinnitus ervoeren na de implantatie werd de tinnitus handicap niet groter en bij de patiënten waarbij tinnitus ontstond na de implantatie was de tinnitus handicap over het algemeen mild. Een cochleaire implantatie heeft een licht positief effect op gevoelens van angst en depressie. Dit positieve effect komt waarschijnlijk voort uit de verbetering van het gehoor na de implantatie.
Hoofdstuk 4 beschrijft een studie die gebaseerd is op het retrospectieve vragenlijst onderzoek. In deze studie hebben we prognostische modellen ontwikkeld die een positief of negatief effect van cochleaire implantatie op tinnitus kunnen voorspellen. Dit hebben we gedaan door gebruik te maken van binaire logistische regressieanalyses. Deze studie laat zien dat hoe lager de preoperatieve tinnitus- en gehoorhandicap zijn, hoe groter de kans is dat een cochleaire implantatie tinnitus verergert. Onze resultaten suggereren dat preoperatieve screening middels vragenlijsten, zoals de THQ en APHAB, zinvol kan zijn.
Hoofdstuk 5 is een vervolg op de onderzoeken van hoofdstuk 3 en 4 en beschrijft een prospectief vragenlijst onderzoek onder 44 CI-patiënten. Het doel van dit onderzoek was te bepalen wat het effect is van cochleaire implantatie op tinnitus en te exploreren welke factoren het effect van cochleaire implantatie op tinnitus kunnen beïnvloeden. Dit onderzoek laat zien dat cochleaire implantatie, reductie van tinnitus en tinnitus handicap kan bewerkstelligen in ten minste 28% van de patiënten met preoperatieve tinnitus. In 72% van de patiënten was er na de implantatie nog steeds tinnitus aanwezig. Geen van de patiënten ontwikkelde tinnitus na de implantatie. Een kortere duur van de tinnitus preoperatief, een meer fluctuerend type tinnitus, een hogere preoperatieve tinnitus handicap en een ronde venster benadering tijdens chirurgie hadden een positieve invloed op het effect van cochleaire implantatie op tinnitus.
Hoofdstuk 6 beschrijft een studie om de meest simpele vorm van elektrische stimulatie via een CI te onderzoeken, namelijk stimulatie via slechts 1 elektrode van het implantaat. Mogelijk kan deze vorm van stimulatie gecombineerd worden met stimulatie strategieën waarbij de overige elektroden gebruikt worden voor spraakherkenning. Het doel van deze studie was te onderzoeken of stimulatie van een enkele elektrode de luidheid van tinnitus kan reduceren. De plaats van de gestimuleerde elektrode, de snelheid van de stimulus en de amplitude van de stimulus werden tijdens dit onderzoek gevarieerd om zo de beste vorm van stimulatie voor tinnitus reductie te vinden. Significant meer tinnitus reductie werd gevonden bij stimulatie met een matige luidheid van de stimulus wanneer we deze vergeleken met stimuli die net hoorbaar waren voor de patiënt. We vonden geen significante verschillen in mate van tinnitus reductie tussen stimulatie met verschillende stimulatie snelheden en stimulatie op verschillende elektrodes. Het effect van stimulatie van een enkele elektrode op tinnitus is relatief insignificant vergeleken met het effect van stimulatie van de gehele elektrode, maar bij sommige individuele patiënten kan langdurige stimulatie van een enkele elektrode mogelijk een bijdrage leveren aan de behandeling van tinnitus.
Hoofdstuk 7 beschrijft een studie die de invloed van een cochleair implantaat op neurale activiteit in tinnitus gerelateerde hersengebieden onderzoekt middels het maken van PET-scans met gelabeld water. In dit onderzoek hebben we twee groepen vergeleken: een groep waarbij het CI de tinnitus onderdrukt tijdens activatie van het CI en een groep waarbij het CI dat niet doet. Onze hypothese was dat de groep met onderdrukking van de tinnitus bij activatie het CI, minder hersenactiviteit zou vertonen in tinnitus gerelateerde hersengebieden wanneer het CI aanstond. De scans werden gemaakt voor en na het uitzetten van het CI en er werd gekeken of de mate van activiteit in de hersenen overeenkwam met de subjectieve tinnitus beleving van de patiënten. Wanneer het CI aanstond vonden we activatie in de bilaterale auditieve cortices in de gehele groep van patiënten. Deze activatie was het meest prominent aan de rechterzijde.
De prominente activatie in de rechter auditieve cortex in consistent met de niet-talige stimulus die aangeboden werd wanneer het CI aanstond. We vonden geen significante hersenactivatie of -inhibitie gerelateerd aan tinnitus inhibitie door het CI. De verklaring hiervoor kan zijn dat we een te klein aantal patiënten gescand hebben of dat de verschillen in hersenactiviteit te subtiel zijn om te meten met een PET-scan.