Vooronderzoeken en operatie
Om te kijken wie in aanmerking komt voor een cochleaire implantatie worden in een aantal vooronderzoeken de vooropgestelde selectiecriteria onderzocht:
- Ernstig slechthorend of doof zijn en onvoldoende spraak kunnen herkennen met een 'gewoon' hoorapparaat.
-een audiogram wordt afgenomen via koptelefoon (of insert phone bij heel kleine kinderen)
-bij heel kleine kinderen worden deze gegevens altijd vergeleken met de resultaten van een objectieve gehoormeting, zoals BERA (Brainstem Evoked Response Audiometry)
-een audiogram wordt afgenomen met hoorapparaten
-om de spraakverstaanbaarheid na te gaan:
-wordt bij volwassenen een spraakaudiogram afgenomen
-worden bij kinderen aangepaste tests afgenomen om na te gaan of ze bepaalde spraakklanken kunnen waarnemen, discrimineren of herkennen.
Wij denken hierbij vooral aan de APE-test (Auditory Paediatric Evaluation), PAP-V (Paediatrische Auditieve Performantie-Vlaanderen), de (little) EARS (Evaluation of Auditory Responses to Speech) of de NEAP (Nottingham Early Assessment Package).
- De gehoorzenuw moet nog informatie kunnen doorgeven aan de hersenen.
-CT & MRI scans (speciale foto´s van het binnenoor en de gehoorzenuw) worden in het ziekenhuis gemaakt. Bij misvorming van of verbening in het slakkenhuis kan soms nog de standaard elektrode aangebracht worden. In andere gevallen moet overgegaan worden tot een aangepaste elektrode. Toch zullen de resultaten meestal minder goed zijn dan bij de standaard elektrode.
-sommige CI-centra nemen van jongeren en volwassenen ook een promotoriumtest af om na te gaan of de gehoorzenuw reageert op geluid. Hierbij wordt een elektrode, door het trommelvlies, tegen het slakkenhuis aangebracht. Vervolgens wordt elektrische stimulatie aangeboden. De patiënt moet dan aangeven of hij iets hoort of niet.
- Ouders van jonge dove kinderen en dove volwassenen zelf moeten gemotiveerd zijn en realistische verwachtingen hebben.
Om dit na te gaan wordt er bij jonge kinderen een gesprek gevoerd met de ouders.
Bij jongeren en volwassenen wordt eventueel door een psycholoog een psychosociaal onderzoek uitgevoerd.
-
De gezondheid van de patiënt moet toelaten dat hij/zij een narcose van een viertal uren aankan. Daarom is er ook voorafgaand een algemeen gezondheidsonderzoek zoals bij elke operatie.
- Een minimumleeftijd van 6-7 maanden bij implantatie wordt bijna overal gehanteerd. Voor simultane bilaterale implantatie wordt meestal een minimumleeftijd van 12 maanden voorop gesteld. De ideale leeftijd blijkt tussen 8 en 14 maanden te zijn.
Sinds 2002 implanteert men in België al vanaf 8/9 maanden. In 2005 werden al een aantal doofgeboren kinderen geïmplanteerd vanaf 5/6 maanden en zien we dat de meeste doofgeboren kinderen geïmplanteerd worden tussen 6 en 18 maanden. Een aantal van deze zeer jong geïmplanteerde kinderen wordt gedetailleerd opgevolgd en bestudeerd door Karen Schauwers. In het boek "Language Acquisition in young children with a cochlear implant" van Karen Schauwers, Paul Govaerts en Steven Gillis, Universiteit Antwerpen, afd. Linguïstiek, 2002, wordt al een voorlopige stand van zaken beschreven. Nederland gaat hier iets voorzichter bij te werk, maar ook daar vinden nu al implantaties plaatst binnen het eerste levensjaar.
Wereldwijd blijken dat de meeste CI-centra een leeftijd van 10 à 18 maanden te hanteren als de gangbare leeftijd voor implantatie van doofgeboren kinderen. Er wordt wel overal een uitzondering gemaakt voor kinderen die in hun eerste levensjaar door meningitis doof worden. Bij hen bestaat immers de kans op verbening van het slakkenhuis, waardoor het inbrengen van de elektrode erg kan bemoeilijkt worden. Bij deze groep kinderen wordt dan ook aanbevolen om de implantatie zo spoedig mogelijk uit te voeren na de ziekte en na het vaststellen van de doofheid.
-
Bij kinderen wordt, als dit al mogelijk is, ook het spraak- en taalniveau in kaart gebracht, om nadien de evolutie te kunnen vaststellen.
-
Bij volwassenen worden dikwijls ook de vaardigheden op gebied van spraakafzien (liplezen) onderzocht.
- De meeste CI-centra hebben een eigen onderzoeksbatterij. Dit is een reeks van testen die zowel vóór de implantatie als om 6 maanden na de implantatie afgenomen worden, zodat vorderingen objectief kunnen gemeten worden.
De operatie is te vergelijken met een middenooroperatie en duurt ongeveer 3 uur. Tijdens de ingreep plaatst de arts de inwendige delen van het cochleaire implantaat onder de huid. De ontvangstspoel en de chip worden in het bot achter de oorschelp geplaatst. De elektroden, die vanuit de chip vertrekken, worden via het middenoor naar het slakkenhuis gebracht. Nadat de chirurg eerst een kanaaltje heeft geboord, worden de elektroden in het slakkenhuis, zo dicht mogelijk bij de gehoorzenuw (=modiolus) aangebracht. (zie onderstaande foto's van Advanced Bionics) Met de huidige CI-systemen kan de arts onmiddellijk nagaan of het implantaat goed werkt, doordat hij kan meten hoe de gehoorzenuwvezels reageren op prikkels.(=back-telemetry)
Na de operatie moeten patiënten nog enkele dagen (1 à 4) in het ziekenhuis blijven. Bij volwassen gebeurt een Cochleaire Implantatie zelfs uitzonderlijk via daghospitalistatie. Na enkele weken gaan kinderen weer naar school en zijn volwassenen weer aan het werk.
Bij de operatie zijn er dezelfde risico's als bij andere ooroperaties. Mogelijke problemen bij de operatie zijn:
-Risico's die te maken hebben met de narcose;
-Risico op infectie of ontsteking van de wonde,
-Risico's die gepaard gaan met ooroperaties, zoals een tijdelijke beschadiging van de aangezichtszenuw, stijfheid of gevoelloosheid rond het oor, (tijdelijk) oorsuizen, smaak- of evenwichtsstoornissen.