Merle Boerrigter promoveerde op 25 mei
2021 aan de Radboud Universiteit Nijmegen (NL)
Op dinsdag 25 mei 2021 promoveerde Merle Boerrigter aan de Radboud Universiteit te Nijmegen met haar proefschrift over 'De lange termijn resultaten op psychosociaal vlak en op vlak van executieve functies bij kinderen en jongeren met een cochleair implantaat.'
Een boeiend onderwerp waarover Leo De Raeve (ONICI), die deel uitmaakte van de Corona, haar enkele vragen kon voorleggen. De Nederlandstalige samenvatting kun je hier nu lezen:
"In hoofdstuk 1 wordt een inleiding gegeven over cochleaire implantatie bij zeer ernstig slechthorende en dove kinderen. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 200 kinderen geboren met een gehoorverlies. Als gevolg van de beperkte mogelijkheden om spraak te verstaan en de daardoor achterblijvende taalontwikkeling is het voor hen moeilijk om sociale en emotionele taal te begrijpen. Psychosociale problemen zijn dan ook veelvoorkomend bij zeer ernstig slechthorende en dove kinderen.
Een cochleair implantaat (CI) biedt zeer ernstig slechthorende en dove kinderen tegenwoordig de mogelijkheid om spraak en taal te verstaan. Ook al geeft een CI de mogelijkheid om te horen, de perceptie van geluid en spraak is niet hetzelfde als bij normaal horende kinderen. De invloed van CI op de perceptie van spraak, taalontwikkeling en de relatie met psychosociale ontwikkeling worden besproken in dit hoofdstuk. Omdat horen, taal en communicatieve ontwikkeling gerelateerd is aan de psychosociale ontwikkeling is het belangrijk om te beseffen dat zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s het risico lopen om psychosociale problemen te ontwikkelen. Het eerste doel van dit proefschrift is dan ook om de lange termijn psychosociale ontwikkeling van zeer ernstig slechthorende en dove kinderen en adolescenten met CI’s te bestuderen. Psychosociale ontwikkeling wordt in dit proefschrift opgedeeld in drie uitkomstmaten: gedragsproblemen, zelfconcept en persoonlijkheidskenmerken.
Executief functioneren kan mogelijk een mediator zijn in de relaties tussen horen, taal en psychosociale ontwikkeling. Executieve functies verwijzen naar een reeks hogere cognitieve processen die nodig zijn voor adaptief en doelgericht gedrag en zijn betrokken bij de zelfregulatie van gedachten, handelingen en emoties. Executieve functies omvatten vaardigheden zoals planning, werkgeheugen, aandacht, inhibitie, cognitieve flexibiliteit en probleemoplossend vermogen. Executief functioneren is daarom een belangrijk onderwerp in onderzoek naar de lange termijn ontwikkeling van ernstig slechthorende kinderen met CI’s. Omdat zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s veelbelovende resultaten laten zien op het gebied van taal en psychosociale ontwikkeling, in tegenstelling tot ernstig slechthorende kinderen met gehoorapparaten die relatief minder goede prestaties laten zien op deze domeinen, is er een discussie gaande of ernstig slechthorende kinderen met gehoorapparaten ook baat kunnen hebben bij CI’s. Het tweede doel van dit proefschrift is daarom het in kaart brengen van de auditieve en taalontwikkeling mogelijkheden, alsook het executief functioneren van ernstig slechthorende kinderen met hoorapparaten en zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s op de lange termijn. Dit om te bepalen of kinderen met ernstige gehoorverliezen die gehoorapparaten gebruiken benadeeld zouden kunnen zijn in hun ontwikkeling ten opzichte van zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s. En om te bepalen of zij eventueel baat zouden hebben bij een CI in plaats van hoortoestellen. De verschillende uitkomstmaten van dit proefschrift en de relaties tussen deze uitkomstmaten werden gevisualiseerd in een theoretisch model.
In Hoofdstuk 2 is een onderdeel van de psychosociale ontwikkeling, met als uitkomstmaat gedragsproblemen, onderzocht. Het belangrijkste doel was om de frequentie van gedragsproblemen bij kinderen met CI, gerapporteerd door ouders en leerkrachten, te onderzoeken en te vergelijken met een Nederlandse normaalhorende normgroep. We onderzochten ook de mate van overeenstemming tussen rapportages van ouders en leerkrachten en onderzochten de relatie tussen de perceptie van spraak, taalontwikkeling en de frequentie van gerapporteerde gedragsproblemen.
Ouders en leerkrachten van 71 kinderen met CI’s hebben respectievelijk de CBCL en TRF ingevuld. De resultaten laten zien dat 14% van de ouders gedragsproblemen melden en 18% van de leerkrachten. Dit komt overeen met de frequentie van gedragsproblemen in de Nederlandse normaalhorende normgroep. De frequenties van gedragsproblemen gemeld door ouders en leerkrachten van de zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s waren aanzienlijk lager dan die gerapporteerd in voorgaande literatuur over zeer ernstig slechthorende kinderen met gehoorapparaten. Dit is waarschijnlijk een gevolg is van het gunstige niveau van spraakperceptie en taalvaardigheid van de kinderen met CI’s in onze studie. Er wordt geadviseerd om gebruik te maken van meerdere informatiebronnen bij de beoordeling van gedragsproblemen van kinderen met CI’s, omdat de mate van overeenstemming tussen de rapportages van ouders en leerkrachten niet hoog was. Een significant hogere frequentie van gedragsproblemen werd gerapporteerd door leerkrachten in de schoolomgeving bij kinderen met slechte perceptie van spraak en lage taalontwikkeling. Adequate auditieve mogelijkheden, perceptie van spraak en taalvaardigheden blijken beschermende factoren te zijn voor de ontwikkeling van gedrag van zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s. Zelfconcept (zelfbeeld) is ook één van de uitkomstmaten van psychosociale ontwikkeling bij kinderen in dit proefschrift. Er is weinig bekend over de impact van CI op het zelfbeeld, omdat het meeste onderzoek is gedaan naar het meer emotionele aspect van de perceptie van ons zelf: zelfvertrouwen.
In Hoofdstuk 3 werd het zelfbeeld, opgedeeld in competentiebeleving en gevoel van eigen waarde, van 53 kinderen en adolescenten met CI onderzocht. De resultaten werden vergeleken met een normaalhorende Nederlandse normgroep. In vergelijking met deze normgroep is er een significant grotere groep ernstig slechthorende kinderen met CI’s dat een hoge score behaalt op de domeinen schoolvaardigheden, sportieve vaardigheden, fysieke verschijning en gedragshouding. Hoge scores betekenen dat kinderen zichzelf zeer competent vinden op deze specifieke domeinen. Vervolgens werden de kinderen met CI verdeeld in twee subgroepen, op basis van onderwijssetting (regulier onderwijs en cluster 2 onderwijs). Dit omdat de onderwijssetting bepaalt met welke groep kinderen zij zichzelf vergelijken. In vergelijking met de normaalhorende Nederlandse normgroep is er een significant grotere groep kinderen met CI’s in de reguliere onderwijssetting die hoge scores behalen op de domeinen schoolvaardigheden, sportieve vaardigheden, fysieke verschijning en gedragshouding. Ook in vergelijking met kinderen met CI’s in cluster 2 onderwijs behaalt een significant grotere groep kinderen met CI’s in de reguliere onderwijssetting hoge scores op deze domeinen. Kinderen met CI’s in cluster 2 onderwijssettingen rapporteerden vergelijkbare zelfbeeld scores als hun horende leeftijdsgenoten. Een hoger niveau van spraakperceptie en/of taalbegrip is gerelateerd aan een hogere score op het schoolvaardigheden domein. De uitkomsten van deze studie laten relatief hoge niveaus van competentiebeleving en gevoel van eigenwaarde zien bij kinderen met CI’s; er kunnen echter nog steeds subtiele behoeften zijn bij deze kinderen die belangrijk zijn om te signaleren en te begeleiden.
Hoofdstuk 4 beschrijft de resultaten van ons onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken van 59 adolescenten met CI’s in vergelijking met een normaalhorende Nederlandse normgroep. Voor zover bij ons bekend, is er niet eerder onderzoek gedaan naar persoonlijkheidskenmerken bij zeer ernstig slechthorende adolescenten met CI’s. Persoonlijkheidskenmerken van adolescenten met CI’s die sociale relaties, zelfbewustzijn en school- en taakgerichtheid weerspiegelen zijn vergelijkbaar met die bij normaal horende leeftijdsgenoten. Ook bij de kinderen die minder goed spraak kunnen verstaan of een minder goede taalontwikkeling hebben. Op de recalcitrantie schaal, die wordt geassocieerd met een uitstellend, wantrouwend en vermijdende persoonlijkheid en een persoon kenmerkt die weinig of geen verantwoordelijkheid voor het eigen handelen neemt, scoren de adolescenten met een CI die lage spraakperceptie en lage taalbegripsscores hebben vaker dan de normaalhorende normgroep klinisch afwijkend. Het kan zijn dat de onvoorspelbaarheid van acties van anderen, gebaseerd op een gebrek aan auditieve informatie of verkeerde interpretaties in de communicatie, kan leiden tot achterdocht en gebrek aan vertrouwen bij adolescenten met CI’s. Dit is belangrijke om mee te nemen voor zowel scholen als organisaties die deze jongvolwassenen begeleiden.
Er een discussie gaande of ernstig slechthorende kinderen met gehoorapparaten ook baat kunnen hebben bij CI’s. Zeer ernstig slechthorende kinderen met vroeg geïmplanteerde CI’s laten veelbelovende resultaten zien op het gebied van taal en psychosociale ontwikkeling, in tegenstelling tot ernstig slechthorende kinderen met gehoorapparaten die relatief minder goede uitkomsten laten zien op deze domeinen. Het debat over de voordelen van CI bij ernstig slechthorende kinderen is van groots belang aangezien spraakperceptie een belangrijke voorwaarde is voor taalontwikkeling, psychosociale ontwikkeling en de ontwikkeling van executieve functies.
Het belangrijkste doel van hoofdstuk 5 was dan ook om te bepalen of kinderen met ernstige gehoorverliezen die gehoorapparaten gebruiken benadeeld zouden kunnen zijn in hun ontwikkeling ten opzichte van zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s. En om te bepalen of zij eventueel baat zouden hebben bij een CI in plaats van hoortoestellen. Vrijwel alle (zeer) ernstig slechthorende kinderen die mee deden met het onderzoek behaalden een plafondscore op de spraakperceptie test op conversatieniveau (65 dB SPL). Op de spraakperceptie test voor zachte spraak (45 dB SPL) behaalden de ernstig slechthorende kinderen met hoortoestellen significant lagere scores dan de zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s. De resultaten van beide groepen kinderen op de receptieve woordenschattest bleken voor de meeste kinderen binnen het gemiddelde te vallen. Wat het executief functioneren betreft: een groot deel van de (zeer) ernstig slechthorende kinderen in beide groepen behaalden beneden gemiddelde scores op planningsvaardigheden en verbaal geheugen. Dit was bij ongeveer de helft van de kinderen met CI’s en bij ongeveer een derde van de kinderen met hoortoestellen.
Er werd geen significant verschil in executief functioneren waargenomen tussen beide groepen. We zagen geen nadeel in ontwikkelingskansen met betrekking tot de perceptie van spraak op conversatieniveau, taal en executieve functies bij ernstig slechthorende kinderen met hoortoestellen in vergelijking met zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s. De ernstig slechthorende kinderen met hoortoestellen behaalden echter wel significant lagere scores op de perceptie van zachte spraak.
Bij deze ernstig slechthorende kinderen met gehoorapparaten is een relatie gevonden tussen de perceptie van zachte spraak met receptieve woordenschat en met planningsvaardigheden. De resultaten van deze studie geven aan dat verstaanbaarheid van spraak in uitdagende luistersituaties een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde is om taal en executieve functies leeftijdsadequaat te ontwikkelen. Voor kinderen met een ernstig gehoorverlies die gehoorapparaten gebruiken wordt verwacht dat verbetering van de perceptie van zachte spraak, misschien door CI’s, de receptieve woordenschat en planningsvaardigheden kan verbeteren. Deze uitkomsten zouden moeten worden meegenomen in het advies- en besluitvormingsproces voor de indicatie van een cochleair implantaat.
Hoofdstuk 6 bevat de belangrijkste bevindingen en een algemene discussie van de studies die beschreven zijn in dit proefschrift. De overgrote meerderheid van de kinderen met CI’s behalen dezelfde niveaus in psychosociale ontwikkeling en het executief functioneren als normaal horende leeftijdsgenoten. Dit zijn uitstekende en veelbelovende resultaten voor zeer ernstig slechthorende kinderen met CI’s. De kinderen met CI’s die relatief slechte perceptie van spraak hebben en/of een lage taalontwikkeling hebben lopen echter nog steeds een groot risico op psychosociale ontwikkelingsproblemen. Psychologische screening en begeleiding bij psychosociale en taalontwikkeling van kinderen met CI is daarom zeer belangrijk. Kijkend naar het executief functioneren blijkt dat een groot gedeelte van de (zeer) ernstig slechthorende kinderen met CI’s dan wel hoortoestellen beneden gemiddelde resultaten behaalt op verbaal geheugen en planningsvaardigheden. Relaties tussen de perceptie van zachte spraak en taalbegrip, en tussen de perceptie van zachte spraak en planningsvaardigheden geven aan dat ernstig slechthorende kinderen met gehoorapparaten nog betere taalniveaus en planningsvaardigheden zouden kunnen ontwikkelen als ze meer of betere toegang hadden tot de perceptie van zachte spraak. De implicaties van deze uitkomsten voor de klinische praktijk worden besproken in dit hoofdstuk. Het effect van mediërende factoren zoals luisterinspanning en interne spraak op taalontwikkeling, executieve functies en psychosociale ontwikkeling worden besproken en gepresenteerd in een theoretisch model. Het hoofdstuk wordt afgesloten met aanbevelingen voor toekomstig onderzoek."