Liesbeth Matthijs promoveerde aan VUB met een proefschrift over : Wat met gebarentaal? Een
onderzoek naar de vroegtijdige interactie tussen horende moeders en hun dof kind met CI
Op 20 november 2018 promoveerde Liesbeth Matthijs aan de Vrije Universiteit Brussel met een proefschrift over: Wat met gebarentaal? Een longitudinaal onderzoek naar de vroegtijdige interactie tussen horende moeders en dove baby's met een cochleair implant' .
Hier volgt de Nederlandstalige samenvatting:
De rol van gebarentaal in de hedendaagse interacties tussen horende moeders en dove baby’s blijft een gevoelig en onbeslist onderwerp, voornamelijk omdat het afhangt van de discursieve bril die wordt opgezet.
Deze doctoraatstudie had tot doel de ontwikkeling van intersubjectiviteit te onderzoeken tussen moeders en dove baby’s in een tijdperk waarin vroege cochleaire implantatie bijna standaard is, en om vanuit deze onderzoeksfocus de vraag “Wat met Gebarentaal?” te beantwoorden. De rol van gebarentaal in de hedendaagse interacties tussen horende moeders en dove baby’s blijft een gevoelig en onbeslist onderwerp, voornamelijk omdat het afhangt van de discursieve bril die wordt opgezet. Deze doctoraatstudie had tot doel de ontwikkeling van intersubjectiviteit te onderzoeken tussen moeders en dove baby’s in een tijdperk waarin vroege cochleaire implantatie bijna standaard is, en om vanuit deze onderzoeksfocus de vraag “Wat met Gebarentaal?” te beantwoorden.
We brachten de ontwikkeling van intersubjectiviteit in kaart door te meten in welke mate de moeder-kind dyades erin slaagden om hun interactie op te tillen tot het niveau van gezamenlijke betrokkenheid op basis van wederzijdse uitwisselingen. Bij het onderzoeken van de mediërende rol van visueel-tactiele communicatiestrategieën (VCS), ontdekten we dat het gebruik van VCS de ontwikkeling van intersubjectiviteit bevordert. We merkten echter ook dat het advies en de begeleiding met betrekking tot die VCS of gebarentaal niet eensluidend waren. Daarom trokken we het relationele concept van intersubjectiviteit open naar de in sociale contexten ingebedde interacties die de moeders hadden over communicatiebenaderingen ten opzichte van hun doof kind met hun formeel en informeel ondersteuningsnetwerk. Deze analyses duidden op de vaststelling dat de keuze voor een opvoeding met inbegrip van gebarentaal, geen volwaardige optie was voor horende moeders. We plaatsten dan ook grote vraagtekens bij de manier waarop ouders begeleid werden in het maken van geïnformeerde beslissingen, en de manier waarop hun voorkeuren, waarden en wensen het vroege interventie-aanbod effectief leidden, zoals wordt voorgeschreven door internationale richtlijnen. Bovendien suggereerden onze bevindingen dat het tekortschieten in het ondersteunen van de aspiraties van deze moeders en in de toegang tot gebarentaal leidde tot contextuele en discursieve situaties die een negatief effect hadden op de ontwikkeling van intersubjectiviteit.
Dit ‘contextualiseren’ van de vroegbegeleiding die de moeders en kinderen kregen m.b.t. communicatiekeuzes leverde suggesties op om intenties en richtlijnen m.b.t. vroegbegeleiding naar de praktijk te vertalen.